Een kasteel was in de eerste plaats een vesting, die goed bewaakt moest worden. Het kasteel lag in het water, in de uiterwaarden. Omgeven door grachten waaruit de hoge muren oprezen, was het vrijwel onneembaar. Alleen in de winter maakte je een kans om dichterbij te komen.
Een ophaalbrug zorgde ervoor dat er op gewone dagen 's nachts geen ongevraagde gasten konden binnen sluipen. De poortwachter uit het Poorthuis van Kasteel Doorwerth moest voor die bewaking zorgen.